TOP

Industrie met weeffout: de wereld kan niet meer wegkijken

De kledingindustrie in Bangladesh ligt onder een vergrootglas. Is er zicht op verbetering in de belangrijkste exportsector van het Zuid-Aziatische land? “De druk moet van buitenaf komen.”

Dit artikel is eerder gepubliceerd in OneWorld

Tekst: Annemiek Huijerman

Na de instorting van Rana Plaza vorig jaar riep de hele wereld om een keiharde aanpak van die wrakke kledingfabrieken in Bangladesh. Plannen om het werk in de belangrijkste industrie van het land veiliger te maken en beter te betalen buitelden over elkaar heen. Het zal even duren voordat kledingarbeid(st)ers daar iets van gaan merken. Ondertussen pakken de slachtoffers van Rana Plaza hun leven weer op. Ze moeten wel.

Een nog nieuw ogende ijzeren schutting weert nieuwsgierige blikken op het braakliggende land erachter. Aan een drukke, doorgaande weg in Savar, een voorstad ten noordwesten van Dhaka, stond het acht verdiepingen hoge fabrieksgebouw Rana Plaza. Tot 24 april vorig jaar, toen stortte het in. Vanuit een naastgelegen pand valt te zien hoe op de plaats van het onheil een waterplas is ontstaan – de grond is moerassig in Savar. Een flink deel van het puin van Rana Plaza is opgeruimd, maar tussen de woonblokken achter het terrein ligt nog een grote berg, met hier en daar kleurige vlekken – zalmkleurige stretchjeans, merk Joe Fresh, en rollen groene textiel. 

De ineenstorting van het gebouw, met vijf kledingfabrieken, enkele winkels en een bank, had 1138 doden, honderden vermisten en ruim tweeduizend gewonden tot gevolg. Op het moment van de klap werkten er ruim vijfduizend mensen in het pand, het merendeel vrouw. Het nieuws over dit ergste industriële ongeluk sinds de giframp in Bhopal in India in 1984, ging de hele wereld over. Internationaal werden plannen gemaakt om de misstanden in de kledingindustrie – denk aan het ontbreken of blokkeren van nooduitgangen, veertienurige werkdagen, verbod op lidmaatschap van een vakbond, intimidatie en een maandloon dat, vooral voor vrouwen, op 28 euro (3000 taka) per maand neerkomt – uit te bannen. Komt er iets terecht van die plannen? 

Bangladesh is na China de grootste kledingexporteur ter wereld. Wat betekent dit voor deze industrie, die goed is voor 17 procent van het nationale inkomen en voor 78 procent van de totale export (vooral naar Europa en de VS), waarin jaarlijks 14,5 miljard euro omgaat en die nog altijd groeit? 

Op alle tv-kanalen

“De ramp met Rana Plaza had voorkomen kunnen worden. Dit was niet gebeurd als werknemers, gesteund door een vakbond, hadden kunnen weigeren om naar binnen te gaan”, stelt Kalpona Akter in haar kleine kantoor om de hoek bij Bangladesh TV. “Primark (de Iers-Britse prijsvechter die in Rana Plaza kleding liet maken, red.) heeft nota bene een kantoor hier in Dhaka. Het nieuws dat het gebouw de dag ervoor scheuren vertoonde, was op alle tv-kanalen. Hoe kún je dan zoiets missen?” Akter is directeur van het Bangladesh Center for Workers Solidarity (BCWS), een arbeidersbeweging die opkomt voor de economische en politieke rechten van werknemers in de kleding- en visindustrie, die wordt gefinancierd door USAid, Canadese hulporganisaties en het Global Fund. Ook heeft BCWS volgens Akter tachtigduizend contribuanten: arbeiders die een kleine bijdrage betalen. De voorvrouw vindt het moeilijk te zeggen of, onder druk van internationale aandacht, de werkomstandigheden verbeteren. “De meeste fabrieken hebben nog steeds geen functionerende nooduitgangen, en de inspectie van de gebouwen komt ook nog niet erg op gang. Er zouden nu 200 inspecteurs bezig moeten zijn, het zijn er maar 23”, aldus Akter. 

Geheimzinnig en machtig 
Toch ziet Akter ook vooruitgang, al is het door druk van buitenaf. Vorig jaar juli hebben de VS naar aanleiding van de ramp het General System of Preferences, het Amerikaanse handelsvoordeel voor kledingexporteur Bangladesh, opgeschort. “Omdat de regering dat privilege graag wil terugwinnen, stelt ze zich iets soepeler op tegenover vakbonden en activisten.” Daarnaast verwacht Akter dat het Veiligheidsakkoord (voluit het Bangladesh Accord on Fire and Building Safety, zie kader) verbeteringen in gang zet. 

Hoe, dat moet activiste Akter nog zien. “De kledingsector is met geheimzinnigheid omgeven, én met macht. Sommige regeringsleden, vaak zelf gelieerd aan de industrie, stellen zich nog altijd zeer onwelwillend op jegens vakbonden.” Toch zijn er de laatste tien maanden zo’n honderd initiatieven voor nieuwe vakbonden ontstaan, weet ze. “Dankzij het feit dat de regering niet meer zo krachtig ‘nee’ durft te zeggen tegen arbeidsorganisaties. 

Onder internationale druk heeft ze het raam op een kiertje moeten zetten. Daarom proberen we nu samen met vakbonden zo veel mogelijk te onderhandelen met fabriekseigenaren over het recht op lidmaatschap van een vakbond en veiliger werkplekken. We maken gebruik van het momentum.” 

Ook de verhoging van de, vaak nog zeer lage, lonen is een hot issue: “De meeste van de ruim 4 miljoen kledingwerkers, van wie 85 procent vrouw, worden uitgewrongen. Zelfs als fabrieken de door de regering geadviseerde verhoging van 77 procent van het minimumloon zouden betalen (van 28 naar 50 euro per maand, van 3000 naar 5300 taka) is dat niet genoeg voor de huur, eten en om familie op het platteland te ondersteunen.” 

En het is de hoogste tijd dat de slachtoffers van Rana Plaza fatsoenlijke compensatie krijgen: “Het is onduidelijk wat nabestaanden of gewonden kunnen verwachten van werkgevers of de regering. Sommige gezinnen hebben 1200 dollar gekregen voor het verlies van een dierbare, en krijgen misschien nog wat van de verzekering. Anderen die hun arm of been kwijt zijn, kregen 1500 dollar. Fooien!” 

Goed dat slachtoffers via het Rana Plaza Fonds hopelijk binnenkort een hoger bedrag tegemoet kunnen zien. “Maar het is als een druppel water die je vraagt aan de zee.” 

Alleen inspecties helpen

Ook Zaid Bakht denkt dat verbeteringen in de kledingindustrie zullen worden doorgevoerd dankzij internationale druk. “Zo is het ook gegaan bij de garnalenkwekerijen, waarvan de meeste tegenwoordig wereldkwaliteit leveren.” Bakht is onderzoeker bij Bangladesh Institute for Development Studies (BIDS), een door de regering gefinancierde, maar redelijk onafhankelijke denktank in Dhaka. “Het enige wat werkt zijn onafhankelijke fabrieksinspecties. De regering interesseert het niet en ook fabriekseigenaren zelf houden zich nauwelijks bezig met de staat van fabrieken. De inkoper met zijn orders: dié is de stok achter de deur. En als die ziet dat een fabriek nog steeds niet goed functioneert, gaat hij naar een ander.” 

De industrie lijkt intussen niet te lijden onder rampen als Rana Plaza, constateert Bakht. “Integendeel. De groei in de sector vertoont nog altijd dubbele cijfers. Dat komt doordat Bangladesh een goede kwaliteit-prijs-verhouding biedt en snel levert. Bovendien: door de crisis kopen mensen eenvoudigere producten. En juist die kan Bangladesh goed leveren.” 

En als de loonsverhoging van 77 procent, ook al is die in westerse ogen marginaal, straks overal is doorgevoerd, zal die er niet alleen voor zorgen dat werknemers meer te besteden hebben, maar ook de koopkracht van mensen op het platteland verbeteren, vermoedt Bakht. “Werkneemsters kunnen meer geld naar huis sturen, waardoor mensen op het platteland een beetje meer kunnen kopen. Zo ontstaat daar een andere levensstijl, met bijvoorbeeld vraag naar tot nog toe onbekende producten op het platteland, zoals cosmetica, noedels of brood. Dat biedt perspectief: iemand begint ter plaatse een bakkerijtje of supermarkt.” 

Geen toestemming

Bangladesh’ belangrijkste exportsector ligt onder een vergrootglas. Misschien is het daardoor niet eenvoudig om voorbij de poort van een ‘goede’ fabriek te komen, om het beeld van een onveilige en onderbetalende bedrijfstak te kunnen nuanceren. De journalist van de serieuze lokale Engelstalige krant The Daily Star, die de kledingindustrie volgt, roept dat het geen enkel probleem moet zijn om bij een fabriek als Viyellatex binnen te komen. Viyellatex is een van de leidende bedrijven binnen de sector en ontving prestigieuze bekroningen, zoals de Climate Award 2010 en de Best Workers’ Friendly Knitwear Industry in 2010. Het management geeft de journalist geen toestemming, mailt hij later. 

Dan lijkt via een Franse ontwerpster een bezoek aan de Glaxen Group, ook in Dhaka, mogelijk. ”Wij zetten de deur wijd open”, mailt ze. “We willen graag laten zien hoe het er bij ons aan toe gaat.” De dag erna zegt ze af: “Helaas geeft het management geen toestemming.”  

De Nederlandse ambassade, goed ingevoerd in het bedrijfsleven van Bangladesh, reageert op de vraag om bemiddeling dat het niet eenvoudig is zo’n bezoek te regelen, maar geeft wel een contactpersoon door van DBL, een fabriek die deelneemt aan een ook door Nederland gesponsord programma dat fabrieken helpt om milieuvriendelijker en waterbesparend te werken. De contactpersoon vindt het ‘a bit of a challenge’ om een bezoek te faciliteren en verwijst door naar BGMEA, de werkgeversorganisatie van de kledingindustrie in Bangladesh. Ook deze contactpersoon is welwillend, maar kan niet helpen. “Het ligt gevoelig”, zegt de BGMEA-medewerker over de telefoon. “We hebben veel negatieve publiciteit gehad.” 

Operatie zonder precedent

Wie wél binnenkomen zijn Rob Wayss en zijn team. Wayss is de man die uitvoering geeft aan het Bangladesh Fire and Building Safety Accord. Zijn agenda loopt vol deze dagen. De Amerikaan heeft in Dhaka ontmoetingen met Bengaalse fabriekseigenaren en vakbondsmensen, “om uit te leggen wat het Akkoord inhoudt, en hoe straks de inspecties verlopen” . In dat verband is hij ook druk doende met het rekruteren van onder andere ingenieurs en trainers uit Bangladesh zelf. 

“We voeren veertig fabrieksinspecties per week uit; komende september willen we 1500 tot 1800 fabrieken hebben onderzocht.” Uniek aan dit Akkoord is dat de verbeteringen die het voorschrijft, juridisch zijn af te dwingen, vertelt Wayss, gepokt en gemazeld in het vakbondswezen. “Maar eerst en vooral proberen we fabriekseigenaren ervan te overtuigen dat zij de werkplekken moeten verbeteren. Daarbij helpen we met technisch advies. Als eigenaren niet meewerken, verplichten wij kledingmerken hun banden met ondeugdelijke fabrieken te verbreken. Dat betekent ook dat de merken openbaar moeten maken in welke fabrieken zij kleding laten produceren.” 

Na september volgt de concrete uitvoering. “Allereerst pakken we de meest riskante locaties aan. Afhankelijk van wat we aantreff en, stellen we verbeteringsplannen op. Tegelijkertijd komen veiligheidscomités in actie om werknemers te trainen in hoe ze moeten handelen in noodsituaties.” Ook Wayss verwacht dat de kledingindustrie in Bangladesh uiteindelijk zal verbeteren door druk van buitenaf. En dat het akkoord daarin een grote eerste stap is, staat voor hem vast. “Dit is een operatie zonder precedent, zowel in de kledingsector als daarbuiten. Dit wordt een succes.”